U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. De Hoge Raad neemt in het bijzonder in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed vanaf het moment waarop de verdachte het slachtoffer tevergeefs om geld heeft gevraagd, waarbij het Hof omtrent de duur van dit tijdsbestek niets anders heeft vastgesteld dan dat de verdachte in dat tijdsbestek naar de wc, de keuken en de berging is gegaan en in de berging een snoer heeft afgeknipt. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is voorts niet begrijpelijk ‘s Hofs kennelijke oordeel dat de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat verdachte gedurende dit - kennelijk beperkte - tijdsbestek een “veelheid van handelingen” moest verrichten en een “veelheid van beslissingen” moest nemen, aannemelijk maakt dat de verdachte in dit tijdsbestek daadwerkelijk voornoemde gelegenheid had om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



27 januari 2015

Strafkamer

nr. 13/06365

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 juli 2013, nummer 24/002852-12, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen op het onder 1 tenlastegelegde feit, de kwalificatie en de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1.

Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 wat betreft de voorbedachte raad onvoldoende met redenen is omkleed.

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te Lelystad, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een snoer van een boormachine om de hals van [slachtoffer] gewikkeld en dat snoer met kracht aangetrokken en [slachtoffer] met dat snoer gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een in de wettelijke vorm onder nummer PL2521 2012053725-4 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 juli 2012 (pagina's 80 en 81 van een dossierproces-verbaal met nummer 2012053725) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als relaas van verbalisanten:

Wij verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], reden op 30 juli 2012 omstreeks 05:14 uur in een dienstvoertuig en belast met de algehele surveillance te Lelystad. Van de dienstdoende centralist van de regionale meldkamer kregen wij te horen dat de eenheid zich moest begeven naar het bureau van politie, Zuiderwagenplein 1 te Lelystad. Wij hoorden dat aldaar een manspersoon telefonisch contact had met de regionale meldkamer. Wij hoorden dat de manspersoon telefonisch tegen de dienstdoende centralist verklaarde dat hij een persoon van het leven had beroofd. Onmiddellijk begaven wij ons eveneens naar de opgegeven locatie.

Wij zagen dat een manspersoon zich voor het bureau bevond. Wij deelden de persoon mede dat hij op vragen geen antwoord hoefde te geven. Wij hoorden vervolgens middels de portofoon dat de persoon (het hof begrijpt: de verdachte) vermoedelijk in het bezit zou zijn van een sleutel, passende bij perceel [a-straat 1] te Lelystad. Aldaar zou zich volgens de centralist van de meldkamer een persoon bevinden die door de melder vermoord zou zijn. De verdachte verklaarde dat hij die sleutel in zijn bezit had en overhandigde de sleutel aan mij, verbalisant [verbalisant 2].

Wij hoorden vervolgens de verdachte verklaren dat hij een persoon had vermoord. Wij hoorden dat hij verklaarde dat hij een persoon had gewurgd op het adres [a-straat 1] te Lelystad.

Wij hebben verdachte overgebracht naar het bureau van politie te Lelystad.

2. Een in de wettelijke vorm onder nummer PL2522 2012053725-8 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 juli 2012 (pagina's 82 en 83 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als relaas van verbalisanten:

Wij verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben op 30 juli 2012 omstreeks 05:25 uur een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.

Op 30 juli 2012, omstreeks 05:15 uur, kregen wij van de dienstdoende centralist de melding om te gaan naar het politienbureau aan het Zuiderwagenplein te Lelystad alwaar de meldkamer telefonisch contact had met een man die verklaarde iemand gewurgd te hebben op de [a-straat 1] te Lelystad.

Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], zijn in de richting van de [a-straat 1] gereden. Wij, verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5], zijn naar het Zuiderwagenplein gereden samen met de collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2].

Wij, verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5], kwamen ter plaatse op het Zuiderwagenplein te Lelystad en zagen dat er een man stond bij de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Collega [verbalisant 2] overhandigde mij, verbalisant [verbalisant 5], de sleutel van de woning [a-straat 1] en hierop zijn wij, verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5], direct naar de [a-straat 1] gereden.

Ter plaatse op de [a-straat 1] heb ik, verbalisant [verbalisant 4], de deur met de sleutel geopend. Wij, verbalisanten, hebben de woning betreden. Wij, verbalisanten, liepen via de berging door de woonkamer en zagen aldaar een bank met een dekbed. Ik, verbalisant [verbalisant 3], trok het dekbed een stukje weg en wij, verbalisanten, zagen daaronder een man liggen. Wij, verbalisanten, zagen dat bij deze man een snoer tweemaal om zijn nek was gewikkeld. Wij, verbalisanten, zagen dat de vinger van de hand van deze man onder een gedeelte van het genoemde snoer zat. Wij, verbalisanten, zagen dat zijn hoofd roodpaars van kleur was. Wij zagen dat deze man geen ademhaling meer had.

3. Een in de wettelijke vorm onder nummer 2012073013306395 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor, d.d. 30 juli 2012 (pagina's 30 tot en met 42 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als verklaring van verdachte:

Ik was op zondagavond 29 juli 2012 omstreeks 20:00 uur bij [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer], het slachtoffer). [slachtoffer] woont op het adres [a-straat 1]. [slachtoffer] lag op de bank naar de televisie te kijken. Ik kwam daar om cocaïne te roken. Ik zit dan aan de eettafel. We hadden een discussie omdat ik hem om geld vroeg. Ik wilde meer cocaïne gaan gebruiken. Ik vroeg [slachtoffer] om geld en ik hoorde dat [slachtoffer] "nee" zei. Ik ben naar de wc gegaan en vervolgens naar de keuken en ik zag het snoer liggen in de schuur/berging. De berging zit aan de voorkant van de woning. Ik deed alsof ik naar de wc wilde. Ik liep achter hem en heb het snoer om zijn nek gedaan. Het was een snoer van een boormachine. Ik heb het snoer eraf geknipt met een tang. De tang lag in de berging. Toen ik geld aan hem vroeg ging ik zitten. Ik dacht bij mijzelf hij heeft wel geld, maar hij wil dat gewoon niet geven. Ik moest gewoon geld hebben. Ik heb hem gewurgd. Ik heb de gordijnen dichtgedaan. Ik heb naar zijn portemonnee gezocht. Daar zat 200 euro in. Ik heb dat gepakt en ben vervolgens weggegaan. Ik ben heel snel naar de Waterwijk gegaan. Ik ben vervolgens teruggegaan en hij lag er nog steeds. Ik zag dat [slachtoffer] een rood hoofd had. Ik heb zijn dekbed gepakt en over hem heen gelegd. Ik wist dat hij dood was. Ik heb de televisie op een andere zender gezet. Ik heb voor 200 euro cocaïne gerookt in zijn woning. Ik zat achter de bank waar [slachtoffer] lag, de cocaïne te roken.

Het enige wat bij mij toen is opgekomen, is dat ik hem op een makkelijke manier wilden laten stikken. Ik kan wel een hamer op zijn hoofd slaan maar dan zou alles onder het bloed komen te zitten. Ik koos hiervoor (het hof begrijpt: voor het wurgen met het snoer om de nek) omdat ik dan zelf schoon bleef, zodat ik naar buiten kon gaan om wat (het hof begrijpt: cocaïne) te halen. Ik kreeg het idee om hem van het leven te beroven toen ik op de stoel zat en hij "nee" had gezegd. Ik heb naar Joran van der Sloot gekeken en hoe hij het meisje had gewurgd en dat kwam in mij op en toen heb ik het gedaan. Ik wilde gewoon geld hebben. Ik stond op en pakte het snoer en knipte het door. Ik zat op dat moment aan de eettafel. Ik dacht als ik hem twee of drie keer om zijn hoofd doe, dan hoef ik alleen maar te trekken. Ik wist dat het in die berging lag. Ik kom wel eens in die berging. Ik zag het liggen op het moment dat ik aan de tafel zat. De deur van de berging stond open. De boormachine lag op een bak. Ik heb de kabel eraf geknipt. Ik liep met het snoer naar [slachtoffer]. Ik hield het snoer laag zodat hij het niet kon zien. [slachtoffer] zat gewoon op zijn plek. Ik had het snoer met beide handen vast. Ik liep vanaf de berging naar de keuken en ik liep achter hem langs. Ik heb het snoer om beide handen gedraaid. Ik had het snoer om beide handen, zodat ik wat kracht kon zetten. Ik heb het touw (het hof begrijpt: snoer) om zijn nek gedraaid. Ik heb het twee keer om zijn nek gedraaid. Ik ben achterover gaan hangen. Ik heb de touwen uit elkaar getrokken. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen "Wat doe je?" Dit zei hij toen ik het snoer een keer om zijn nek had gedaan. Toen het snoer twee keer om zijn nek zat kon hij niks meer zeggen. Ik trok [slachtoffer] strak tegen de leuning aan. Ik deed dat zodat hij zo snel mogelijk geen lucht meer kreeg. Ik hoorde twee keer een ademhaling. Dat was toen ik voor de tweede keer het snoer erom heen deed. Ik dacht toen ik kan niet meer terug. Ik heb mijn voet op zijn nek/rug gezet zodat ik hem nog wat strakker aan kon trekken. Ik heb hem twee à drie minuten vast gehouden. Ik deed mijn voet erbij om zeker te weten dat hij er niet meer was. [slachtoffer] heeft niet echt gesparteld. Hij wilde wel het snoer loshalen met zijn handen, maar dat zat zo strak daar kwam hij niet tussen. Daarna had [slachtoffer] geen kracht meer.

Ik wist dat hij dood was omdat ik, voordat ik wegging, zijn hals heb gevoeld of zijn hart nog klopte. Ik voelde niks. Voordat ik wegging heb ik er een knoop ingelegd. Ik heb het snoer niet van zijn lichaam gehaald.

4. Een in de wettelijke vorm onder nummer 2012073112506395 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor, d.d. 31 juli 2012 (pagina's 46 tot en met 60 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als verklaring van verdachte:

Ik heb het geld uit [slachtoffer] zijn portemonnee gepakt.

Mijn handen stonden wijd open toen ik aan het snoer trok. Ik heb best wel veel kracht gebruikt. Het doel was om geld te bemachtigen van [slachtoffer]. Ik heb het snoer afknipt. Ik heb het snoer om mijn handen gedraaid om het goed vast te houden. Ik had op dat moment de beslissing genomen dat ik het geld moest hebben en dat het moest gebeuren door verwurging. Ik dacht op dat moment alleen maar aan zijn geld. Ik wilde weten hoeveel geld hij in zijn portemonnee had zitten. Ik zat te denken wat ik met [slachtoffer] moest gaan doen. Toen ik het touw om zijn nek deed had hij zijn benen op de grond. Toen [slachtoffer] er niet meer was heb ik hem languit op de bank gelegd. Ik heb de gordijnen dicht gedaan toen ik het touw al een minuut vast had. Ik heb toen met een hand allebei de snoeren vast gehouden om het gordijn dicht te doen. Ik maakte een vuist zodat het snoer niet losschoot maar strak om zijn nek bleef. Ik had beide snoeren in een hand.

Ik zag dat zijn hoofd paars/rood was. [slachtoffer] voelde slap toen ik hem op de bank legde. Ik heb zijn benen gepakt en hem lang uit geschoven. Ik heb de deken van zijn bed gehaald. Ik heb de deken erover heen gelegd. Het klopt dat ik [slachtoffer] van het leven heb beroofd om geld te bemachtigen. Ik heb erover nagedacht. Ik ben erover na gaan denken en kwam toen bij dit idee.

5. Een schriftelijk stuk, houdende een verslag betreffende een niet natuurlijk dood, opgemaakt op 30 juli 2012 door F.L.W.J. Petrus, lijkschouwer van de gemeente Amsterdam (pagina 72 van het proces-verbaal van forensisch nummer PL25-2012053725) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Naam: [slachtoffer]

Voornamen: [voornamen slachtoffer]

Geboren: [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats]

66-jarige man op 30/07/2012 door verwurging om het leven gekomen.

Conclusie niet natuurlijk overlijden.

6. Een in de wettelijke vorm onder nummer PL2562 2012053725-10 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal gerechtelijke sectie, d.d. 31 juli 2012 (pagina's 75 en 76 van het onder 5. genoemde dossierproces-verbaal) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als relaas van verbalisant:

Patholoog, dr. Ann Maes, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Den Haag, heeft in aanwezigheid van mij als forensisch onderzoeker, sectie verricht op het stoffelijk overschot van:

Achternaam: [slachtoffer]

Voornamen: [voornamen slachtoffer]

Geboren: [geboortedatum] 1946

Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland

[slachtoffer], 66 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwending inwerkend omsnoerend geweld op de hals.

7. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 5 juli 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik vroeg hem om geld en hij zei "Nee". Ik dacht hij heeft vast wel een paar tientjes. Ik wist toen nog niet dat hij 200 euro had.

Ik heb bij de politie de waarheid verklaard. Ik heb alles verteld. [slachtoffer] en ik hadden geen ruzie gehad.

Ik heb de beurs gevonden. Ik heb dat geld gepakt."

2.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

"Het pleidooi van de raadsvrouw strekkend tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde vindt zijn grond in een juridische waardering van de door de verdachte beschreven feitelijke gang van zaken en bestaat er met name uit dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het bestanddeel 'voorbedachte raad' - en dus van het misdrijf moord - nu de handelingen van verdachte gericht op de dood van het slachtoffer achtereenvolgens en in een razend tempo aaneengeschakeld in een roes van woede elkaar hebben opgevolgd en verdachte aldus volgens de raadsvrouw niet in staat was tot kalm en rustig beraad.

Het hof overweegt als volgt.

Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd omtrent hetgeen in de avond van 29 juli 2012 in de woning van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, zijn rol en - kort gezegd - zijn bedoeling van het doden van het slachtoffer. Tijdens de eerste twee verhoren bij de politie heeft verdachte zeer gedetailleerd verklaard omtrent het gebeuren. Uit deze verklaringen valt niet alleen af te leiden dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, maar ook dat hij heeft nagedacht over de manier waarop hij het slachtoffer van het leven wilde beroven.

Het hof stelt vast dat verdachte in volgende verhoren op punten wisselend is gaan verklaren. Het hof kent aan deze later afgelegde verklaringen van verdachte, nu deze op onderdelen niet consistent zijn, minder betekenis toe.

Het hof zal derhalve bij de beoordeling van deze zaak de eerste twee verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de zaak. Het hof acht deze twee gedetailleerde en consistente verklaringen die op hoofdlijnen en op detailniveau met elkaar overeenkomen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof acht ook van belang dat deze verklaringen worden ondersteund door ander bewijs, waaronder de door de politie aangetroffen en vastgelegde situatie in de woning van [slachtoffer] toen de politie [slachtoffer] op 30 juli 2012 in zijn woning aantrof nadat hij met geweld van het leven was beroofd.

Het hof merkt daarbij nog op dat verdachte ter zitting van het hof d.d. 5 juli 2013 heeft verklaard dat hij inmiddels niet meer precies weet hoe het allemaal is gegaan, maar dat hij - nadat hij zichzelf in de vroege ochtend van 30 juli 2012 had gemeld bij de politie - tijdens de daaropvolgende verhoren bij de politie de waarheid heeft gesproken.

De stelling van de verdediging dat verdachte niet daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden of te bezinnen omdat alle handelingen van verdachte zich in een razend tempo hebben opgevolgd en deze handelingen zijn verricht in een grote roes, acht het hof niet te rijmen met de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen waarin hij tot in detail de toedracht schetst. Deze door verdachte afgelegde verklaringen brengen het hof tot de conclusie dat verdachte de gelegenheid heeft gehad en genomen zich te beraden en tevens dat hij daadwerkelijk keuzes heeft gemaakt.

De veelheid van handelingen die verdachte daarbij heeft moeten verrichten en de veelheid van beslissingen die verdachte heeft moeten nemen en ook de tijd die daarmee gemoeid is geweest maken handelen in een roes niet aannemelijk. Bovendien wijst het gedrag van verdachte na het doden van het slachtoffer niet op een hoge mate van opwinding of emotie of een waas. Verdachte heeft nadat hij het slachtoffer om het leven had gebracht - conform zijn voorgenomen plan geld te pakken na de dood van het slachtoffer en daarvan cocaïne te kopen - de portemonnee van het slachtoffer gezocht, heeft daar geld uitgehaald, is in de stad cocaïne gaan kopen, is weer teruggegaan naar de woning van het slachtoffer en is - om niet te worden gezien - zittend achter de bank (waarop het overleden slachtoffer lag) cocaïne gaan gebruiken en heeft daarbij tv gekeken.

Al met al is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in een opwelling van boosheid of in een waas heeft gehandeld, maar dat verdachte, gelet op zijn eigen verklaringen, over zijn bedoelingen, zijn daad en de uitkomst daarvan heeft nagedacht. Hij heeft alternatieven afgewogen en besloten dat het slachtoffer dood moest.

Het hof acht voorbedachte raad dan ook bewezen.

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Nu de voorbedachte raad rechtstreeks uit deze bewijsmiddelen volgt, zal het hof hier thans geen nadere aandacht aan geven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."

2.3.

Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.

Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.

De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).

2.4.

Tegen de achtergrond van het voorafgaande heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed vanaf het moment waarop de verdachte het slachtoffer tevergeefs om geld heeft gevraagd, waarbij het Hof omtrent de duur van dit tijdsbestek niets anders heeft vastgesteld dan dat de verdachte in dat tijdsbestek naar de wc, de keuken en de berging is gegaan en in de berging een snoer heeft afgeknipt. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is voorts niet begrijpelijk 's Hofs kennelijke oordeel dat de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte gedurende dit - kennelijk beperkte - tijdsbestek een "veelheid van handelingen" moest verrichten en een "veelheid van beslissingen" moest nemen, aannemelijk maakt dat de verdachte in dit tijdsbestek daadwerkelijk voornoemde gelegenheid had om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

2.5.

Het middel is terecht voorgesteld.

3. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature