Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

de kinderrechter veroordeelt de verdachte voor opzetheling die erin bestaat dat de verdachte heeft meegereden in een auto waarvan hij wist dat die gestolen was door de bestuurder. dit is het "voorhanden hebben" van een auto zoals bedoeld in artikel 416 Sr .

Uitspraak



RECHTBANK ALMELO

STRAFVONNIS

(schriftelijk vonnis KR)

Parketnummer: 08/025492-04 en TUL 08/004063-01 en TUL 08/010474-02

Uitspraak: 27 oktober 2004.

De kinderrechter in de Rechtbank te Almelo, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1987,

wonende te [adres en woonplaats]

terechtstaande terzake dat:

hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2004 tot en met 31 maart 2004,

te Enschede, in elk geval in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,

meermalen, althans eenmaal (telkens) een of meer personenauto('s) (van het

merk en type Fiat Uno) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft

overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven

of het voorhanden krijgen van die auto('s) (telkens) wist(en) dat het (een)

door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Gezien de stukken;

Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;

Gehoord de vordering van de officier van justitie, die heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde opzetheling en die als straf heeft geëist dat aan de verdachte een taakstraf, te weten een werkstraf, wordt opgelegd van 20 uren, bij gebreke van volledige en correcte verrichting te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, alsmede tot gedeeltelijk toewijzen van zijn vordering tot tenuitvoerlegging van een straf voorwaardelijk opgelegd vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2001 onder parketnummer 08/004063-01, door het opleggen van een taakstraf, te weten een werkstraf, van 60 uren (eventueel te vervangen door 30 dagen jeugddetentie) en tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een op 7 januari 2003 door de kinderrechter voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 08/010474-02.

Gelet op hetgeen ter de verdediging door verdachte en zijn raadsvrouw in het midden is gebracht en in het bijzonder gelet op het volgende:

Verdachte heeft ter zitting aangegeven één maal in een Fiat Uno te hebben plaatsgenomen naast de bestuurder van deze auto, de hem bekende, in het dossier vooral als “Como” aangeduide persoon. Toen Como de auto startte zag verdachte dat dit gebeurde met een speciaal geprepareerd voorwerp, duidelijk niet de originele sleutel. Verdachte kreeg toen, volgens zijn zeggen ter zitting, duidelijk het vermoeden dat de auto waarin hij aanstonds zou meerijden naar het Acaciaplantsoen, gestolen was. Op dat moment kon hij niet veel meer doen. Omdat hij niets met misdaad te maken wil hebben vanwege zijn nog lopende proeftijd, is hij later terug gaan lopen in plaats van weer in te stappen.

Door de raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting betoogd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt om tot een veroordeling te komen. In het bijzonder wijst zij erop dat de verdachte, zoals uit het dossier blijkt en zoals ook ter zitting door verdachte is betoogd, pas het sterk vermoeden kreeg dat hij in een gestolen auto verkeerde, toen genoemde Como de auto startte met een sleutel waarvan hij, verdachte, dat starten en die sleutel ziende, direct aannam dat de sleutel in kwestie niet een bij de auto behorende sleutel kon zijn. Toen, ten aanzien van die rit in de auto, kon hij niets meer met die wetenschap doen en dat behoefde hij volgens de raadsvrouwe ook niet: volgens haar zou slechts dan sprake van opzetheling kunnen zijn indien de vereiste wetenschap vanaf het begin van verdachtes “passagier zijn” aanwezig was, welk begin was gelegen voor het moment dat hij de bewuste wetenschap, dat sterke vermoeden, kreeg. Als al gesproken kan worden van “het voorhanden hebben”, dan kreeg hij pas wetenschap van de misdadige afkomst van de auto na het voorhanden krijgen, en dan is geen sprake van heling, aldus de raadsvrouw.

De kinderrechter stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.

Uit het dossier blijkt dat verdachte bij zijn aanhouding op 13 april 2004 ontkent iets te weten van een gesloten auto. Echter, ook blijkt dat de als Como aangeduide persoon vanaf een bepaald moment op of kort voor 15 maart 2004, in verdachtes broer [naam]s woorden “dag in dag uit” auto’s van het type Fiat Uno is gaan stelen. Dat blijkt uit de hausse aan aangiftes en uit de verklaringen van bijna alle betrokken vrienden en kennissen die in het dossier aan het woord komen en van welk verband verdachte deel uitmaakt. Zij spreken met elkaar daarover, zij weten hoe het gereedschap eruit ziet waarmee Como dat doet, zij zien deze auto’s, sommigen helpen met het verwijderen van de te verkopen geluidsboxen, ze helpen met het geven van een nieuw kleurtje aan de velgen, Como laat zich op zijn kwaliteiten met betrekking tot de Fiat Uno voorstaan, ze rijden mee met Como tot de benzine op is waarna Como voor een nieuwe Fiat Uno zorgt. Verdachte is geen uitzondering, zo blijkt uit het dossier voor wat betreft het niveau van kennis over het handelen van Como. Zo wordt de op 15 maart gestolen zwarte Fiat Uno nota bene in de garage van verdachte door Como verbouwd en van de boxen ontdaan. Verdachte heeft dat gezien. Over de op 18 maart gestolen Fiat Uno, met grijs spatboord, vertelt verdachte dat hij die zag toen hij bij verdachtes kameraad [kameraad1] was en Como aankwam met de mededeling dat hij weer een Fiat Uno had gestolen. Over de op 20/21 maart gestolen blauwe Fiat Uno vertelt [kameraad2] op 2 april 2004 dat hij daarin zat samen met verdachte (pagina’s 291 – 294) en bestuurder Como onderweg naar [kameraad1]. In verdachtes verklaring van 14 april omstreeks 10.41 uur (295) ontkent verdachte dat. Echter, dezelfde dag omstreeks 10.13 uur bekent hij wel te zijn meegereden in een blauwe Fiat Uno, met bestuurder Como en met [kameraad1], naar de woning van [kameraad1] aan het Acaciaplantsoen. Hij zegt dan ook dat hij niet snapt dat hij strafbaar is voor het meerijden in een gestolen auto (bladzijde 139). Tenslotte is van belang dat verdachte ook in zijn eigen verklaring op bladzijde 145 (14 april, 10.53 uur) aangeeft dat Como naar zijn mening veel auto’s heeft gestolen, ermee te koop liep en pronkte hoe goed hij was in het stelen van auto’s.

Gelet op de wetenschap die ook verdachte heeft gehad van het feit dat Como in de periode vanaf tenminste 15 maart 2004 min of meer dagelijks Fiat Uno’s stal en in die periode veel omging met die Como die voor de demontage van geluidsboxen van tenminste een auto zelfs de garage van verdachtes woning gebruikte, is de verklaring van verdachte bij zijn aanhouding kennelijk leugenachtig. Gelet op de weergegeven laatste passage van bladzijde 139 is kennelijk ook leugenachtig de verklaring van verdachte ter zitting dat hij in verband met zijn lopende proeftijd na de ene rit niet meer wilde mee terugrijden met Como. Dat verdachte zich niet veel aan zijn proeftijd gelegen liet liggen blijkt overigens ook wel uit de omgang die hij in het algemeen in die periode had met Como, zijn gestolen Fiats Uno en de daaromheen verkerende andere kameraden van verdachte. Dat zijn broer en hij er niets mee te maken wilden hebben, zoals verdachte op bladzijde 145 verklaart is in strijd met hetgeen de kinderrechter is gebleken. Dat verdachte pas eind maart naar eigen zeggen het contact verbrak met Como, ondersteunt de kinderrechter in zijn overtuiging dat het bewuste meerijden in de telastegelegde periode moet hebben plaatsgevonden (wat ook al kan worden aangenomen op grond van het feit dat nieuwe Fiats Uno werden gestolen als de benzine van de vorige op was en sinds 20/21 maart zijn er nog een aantal gestolen.) en dat het ook wel meeviel met het “er niets mee te maken willen hebben” van verdachte. In dit verband is verder relevant dat de eerste aanhoudingen in deze zaak al op 1 april plaatsvonden. Van een op grond van het eigen geweten genomen afstand van de misdaad rond Fiats Uno is derhalve niet gebleken.

De conclusie is dat de verklaringen van verdachte buitengewoon onbetrouwbaar zijn. In het bijzonder ongeloofwaardig is in elk geval dat verdachte met betrekking tot de blauwe Fiat Uno, die in een zeker ver gevorderd stadium van de serie is gestolen op 20/21 maart, en waarin verdachte toegeeft met een ander te hebben meegereden, pas wetenschap van diefstal kreeg toen hij de auto zag starten De kinderrechter neemt op grond van de inhoud van de (eventueel in een aanvulling op te nemen) wettige bewijsmiddelen aan dat verdachte tenminste een zodanige graad van wetenschap van het gestolen karakter van de blauwe Fiat Uno had waarin hij naast de hem bekende dief van speciaal Fiats Uno en bestuurder Como instapte (en hetzelfde geldt voor de andere passagier) dat het telastegelegde bewezen is, met dien verstande dat:

hij in de periode van 15 maart 2004 tot en met 31 maart 2004, te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander een personenauto van het merk en type Fiat Uno heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Aan de door de raadsvrouwe opgeworpen juridische kwestie in samenhang met het door haar als beginpunt van verdachtes wetenschap aangemerkte moment behoeft gelet op het voorgaande geen nadere overweging meer te worden gewijd. Het meerijden in de auto wordt door de kinderrechter, zoals is gebleken uit de bewezenverklaring, in elk geval wel als “voorhanden hebben” aangemerkt nu de mogelijkheid om in te stappen en vervolgens uit te stappen m.b.t. een auto een zekere mate van exclusieve beschikking over die auto verschaffen, met uitsluiting in elk geval van een ander voor wat betreft de gekozen zitplaats in die auto en het gebruikmaken van de mogelijkheid van tot instappen en gaan zitten op de passagiersstoel een wens tot het uitoefenen van die mogelijkheid om te beschikken impliceert.

Het bewezene levert op:

“medeplegen van opzetheling”

strafbaar gesteld bij art. 416 juncto 47 Wetboek van Strafrecht,

De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.

De kinderrechter overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:

Met het door verdachte gepleegde feit heeft hij aangetoond niets te hebben geleerd van zijn eerdere veroordelingen en van de waarschuwing die in de aan hem opgelegde voorwaardelijke straf is vervat. Hij gaat ongestoord om met iemand die auto’s steelt om onderdelen eruit te verkopen en die de auto’s gebruikt totdat de benzine op is om dan weer een nieuwe te stelen. Eveneens gaat hij ongestoord om met personen die dit gedrag ook niet afkeuren en die net als hij, eenvoudig instappen en meerijden in de opbrengst van de diefs misdadig gedrag.

De na te noemen straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 27, 47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n Wetboek van Strafrecht.

R E C H T D O E N D E:

Verklaart bewezen dat het tenlastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;

Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld;

Verklaart verdachte deswege strafbaar;

Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een taakstraf, te weten een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 20 uren,

met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.

Bepaalt, dat bij de uitvoering van de werkstraf althans de vervangende hechtenis, voor de tijd door veroordeelde in verzekering doorgebracht (te weten één dag) in mindering wordt gebracht, zodat resteren 18 uren respectievelijk 9 dagen.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot tenuitvoerlegging van een straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2001 onder parketnummer 08/004063-01, door het opleggen van een taakstraf, te weten een werkstraf, van 60 uren bij niet (correct) verrichten door 30 dagen jeugddetentie, en wijst de vordering voor het overige af.

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van een op 7 januari 2003 door de kinderrechter voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 08/010474-02.

Aldus gewezen door mr. Berg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Bosch, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de kinderrechter in de rechtbank voornoemd, op 27 oktober 2004.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature