Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Tijdig appel? Juist, aan hof geadresseerd verzoekschrift op laatste dag termijn per abuis ingediend ter griffie rechtbank. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat verzoekschrift geacht wordt tijdig te zijn ingediend. Verwacht mag worden dat griffie fout onderkent en verzoekschrift onverwijld doorgeleidt naar juiste gerecht. Doordat griffies ontvangst en tijdstip verzoekschrift registeren en behoren te registeren, staan ontvangst en tijdstip daarvan met vereiste mate van zekerheid vast.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



10/03989

Mr L. Strikwerda

Parket, 15 april 2011

conclusie inzake

[De man]

tegen

[De vrouw]

Edelhoogachtbaar College,

1. De partijen in deze procedure, hierna: de man en de vrouw, zijn op 19 mei 2000 te 's-Gravenhage met elkaar gehuwd. De vrouw heeft op 13 februari 2008 bij de rechtbank 's-Gravenhage een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Bij beschikking van 12 augustus 2009 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en enige nevenvoorzieningen getroffen.

2. De man is van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij beschikking van 9 juni 2010 heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen (r.o. 3):

"Gebleken is dat het beroepschrift, dat is geadresseerd aan het hof, op 12 november 2009 door de advocaat van de man vooruit per fax is gezonden, waarbij gebruik is gemaakt van het faxnummer van de rechtbank 's-Gravenhage in plaats van het faxnummer van dit hof. De fax naar de griffie van de rechtbank is, blijkens het faxbericht, om 16:39 uur verzonden, derhalve na sluitingstijd van de griffie. zodat het beroepschrift niet meer dezelfde dag kon worden doorgeleid naar de griffie van het hof. De griffie van de rechtbank heeft het beroepschrift op de eerst mogelijke datum, te weten 13 november 2009, doorgezonden naar de griffie van het hof. Het hof is van oordeel dat het gebruik maken van een verkeerd faxnummer voor risico van de verzender dient te komen. Gesteld noch gebleken is dat de man hiervan geen verwijt valt te maken. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die in dit geval tot het oordeel zouden moeten leiden dat het hoger beroep geacht moet worden tijdig te zijn ingesteld."

3. De man is tegen de beschikking van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit vijf onderdelen opgebouwd middel. Bij aanvullend verzoekschrift tot cassatie heeft de man één van de middelonderdelen aangevuld. De vrouw heeft een verweerschrift in cassatie ingediend en daarbij het middel bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.

4. De onderdelen 1.1, 1.2 en 1.3 van het middel keren zich tegen de overweging van het hof dat de fax blijkens het faxbericht om 16.39 uur en derhalve na sluitingstijd naar de griffie van de rechtbank is verzonden en niet meer dezelfde dag kon worden doorgeleid naar de griffie van het hof. De onderdelen 1.1 en 1.3 bestrijden deze overweging als onbegrijpelijk omdat uit het toepasselijke procesreglement blijkt dat de griffie tussen 8.30 uur en 17.00 uur telefonisch bereikbaar is, terwijl ook de Centrale Informatiebalie - de gezamenlijke locatie voor onder meer de afgifte van stukken aan de rechtbank en het hof - tot 17.00 uur open is, zodat er in ieder geval iemand aanwezig moet zijn geweest die het beroepschrift naar de juiste griffie had kunnen doorleiden. Onderdeel 1.2 (zoals aangevuld bij het aanvullend verzoekschrift tot cassatie) beklaagt zich erover dat het hof met de bestreden overweging buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en zich heeft schuldig gemaakt aan een ontoelaatbare aanvulling van de feiten, aangezien de vrouw niet heeft gesteld dat het verzoekschrift na sluitingstijd van de griffie is verzonden.

5. Wie bij de indiening van stukken ter griffie van een gerecht kiest voor verzending per fax, draagt het risico als daarbij iets misgaat. Dit uitgangspunt ligt zowel in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot art. 33 (oud) Rv als in de jurisprudentie besloten. Van het uitgangspunt wordt slechts afgeweken als het misgaan het gevolg is van een handeling van het gerecht, van een handeling van een persoon voor wie het gerecht aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die het gerecht betreffen en rechtvaardigen dat het misgaan niet voor risico komt van de indiener van het stuk. Een voorbeeld van dit laatste is de situatie dat door het gerecht een verkeerd faxnummer is doorgegeven. Een ander voorbeeld is de situatie dat een stuk bij een overkoepelende organisatie is ingediend en deze organisatie het stuk niet heeft doorgezonden, terwijl het wel voor doorzending had moeten zorgdragen omdat de juiste instantie ook onder deze organisatie ressorteert. Onder dergelijke omstandigheden wordt het beroepschrift geacht tijdig op de juiste plaats te zijn ingediend. In wezen betreft het hier een uitwerking van de ontvangsttheorie van art. 3:37 lid 3 BW. Zie Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 5, blz. 35; Kamerstukken II 2006/2007, 30 825, nr. 7, blz. 8/9; HR 1 juli 1997, LJN: ZC2411, NJ 1997, 652; Hof Amsterdam 24 maart 1998, LJN: AD2852, NJ 2000, 154; HR 24 maart 2000, LJN AA5263, NJ 2000, 314; HR 4 mei 2007, LJN: AZ7611, JBPr 2007, 60 nt. J.J. Dammingh; Hof 's-Hertogenbosch 3 juli 2007, LJN: BA8995, JBPr 2007, 85 nt. G. van Rijssen. Zie voorts Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent (2009) nr. 233; T.F.E. Tjong Tjin Tai, in: Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., art. 33, aant. 6 en 7.

6. Met zijn overweging dat het beroepschrift na sluitingstijd bij de griffie van de rechtbank is binnengekomen en derhalve pas na het verstrijken van de beroepstermijn kon worden doorgeleid naar de griffie van het hof, heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de niet tijdige ontvangst van het beroepschrift niet het gevolg is van een handeling van het gerecht, van een handeling van personen voor wie het gerecht aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die het gerecht betreffen, zodat niet in die zin sprake is van een bijzondere omstandigheid die meebrengt dat het beroepschrift moet worden geacht tijdig op de juiste plaats te zijn ingediend. Daarbij moet worden aangetekend dat ook indien het beroepschrift vóór sluitingstijd bij de griffie van de rechtbank zou zijn ingediend en dit beroepschrift desalniettemin niet door de griffie zou zijn doorgeleid, niet sprake is van een dergelijke omstandigheid. In civiele zaken rust op de instantie aan welke een stuk ten onrechte is toegezonden niet de plicht het stuk door te zenden, tenzij sprake is van een indiening bij een verkeerde sector binnen een gerecht. Zie HR 24 maart 2000, LJN: AA5263, NJ 2000, 314; HR 31 mei 2002, LJN: AE07046, JBPr 2002, 3 nt. E.L. Schaafsma-Beversluis; Hof Amsterdam 18 december 2003, LJN: AO8729, NJF 2004, 226.

7. Uit het vorenstaande volgt dat de klachten van de onderdelen 1.1, 1.2 en 1.3 reeds moeten falen wegens gebrek aan belang. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat het beroepschrift vóór sluitingstijd bij de griffie van de rechtbank is binnengekomen, kan dit niet afdoen aan het oordeel van het hof dat het gebruik maken van een verkeerd faxnummer voor risico van de verzender dient te komen, dat gesteld noch gebleken is dat de man hiervan geen verwijt valt te maken, en dat er daarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden die in dit geval tot het oordeel zouden moeten leiden dat het hoger beroep geacht moet worden tijdig te zijn ingesteld.

8. Onderdeel 1.4 keert zich met, als ik het goed zie, een drietal klachten tegen r.o. 3 in haar geheel. In de eerste plaats voert het onderdeel als klacht aan dat het hof de deformalisering van het huidige procesrecht heeft miskend; in het licht van de deformalisering had het hof de man de mogelijkheid moeten bieden zijn verzuim binnen bekwame tijd te herstellen. Als tweede klacht voert het onderdeel aan dat hier, anders dan het hof heeft overwogen, sprake is van een bijzondere omstandigheid die tot het oordeel had moeten leiden dat het hoger beroep moet worden geacht tijdig te zijn ingesteld; deze bijzondere omstandigheid is volgens het onderdeel hierin gelegen dat de man zijn verzuim op 13 november 2010, derhalve daags na de onjuiste verzending en op de eerstdienende dag na het verlopen van de beroepstermijn, heeft hersteld door een origineel exemplaar van zijn beroepschrift bij de griffie van het hof in te dienen. Tot slot klaagt het onderdeel dat de niet-ontvankelijkheid een te zware sanctie is, nu de vrouw door ontvankelijkverklaring van de man in het geheel niet in haar procesbelang wordt geschaad en de niet-ontvankelijkverklaring voor de man tot onevenredig schade leidt.

9. Ook dit onderdeel is naar mijn oordeel tevergeefs voorgesteld. De daarin vervatte klachten miskennen dat, gelet op de strekking van voorschriften inzake beroepstermijnen, zowel de rechtszekerheid en als de eisen van een goede procesorde verlangen dat aan de in de wet gestelde beroepstermijnen in beginsel strak de hand wordt gehouden. Dit geldt niet alleen als binnen de beroepstermijn in het geheel geen actie is ondernomen, maar ook in het geval dat het beroepschrift weliswaar tijdig, maar bij een verkeerde griffie is ingediend en pas na het verstrijken van de beroepstermijn bij de juiste griffie binnenkomt. De deformaliseringtendensen in het burgerlijk procesrecht ten spijt, is hier slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering mogelijk . Zie HR 28 november 2003, LJN: AN8489, NJ 2005, 465 nt. W.D.H. Asser, JBPr 2004, 17 nt. E. Gras; HR 10 juni 2005, LJN: AT1097, JBPr 2005, 64 nt. F.J.H. Hovens; HR 24 april 2009, LJN: BH3192, NJ 2009, 488 nt. A.I.M. van Mierlo. Zie voorts G. van Rijsen, noot onder Hof 's-Hertogenbosch 3 juli 2007, LJN: BA8995, JBPr 2007, 85; H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen en G.J. Meijer, Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2007, nrs. 243 en 320; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent (2009), nrs. 40 en 110-111; M. Ynzonides en E.D. van Geuns, in: Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., art. 339, aant. 2, en art. 358, aant. 15.

10. Een algemene mogelijkheid om een verzuim als het onderhavige na het verstrijken van de beroepstermijn te herstellen, zoals het onderdeel voorstaat, is in strijd met de hoofdregel dat aan de in de wet gestelde beroepstermijnen strak de hand moet worden gehouden. Het oordeel van het hof dat in deze zaak niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de hoofdregel zouden kunnen rechtvaardigen, is onjuist noch onbegrijpelijk. Met name kan de door de tweede klacht van het onderdeel aangevoerde omstandigheid dat de man op 13 november 2010, derhalve daags na het verlopen van de beroepstermijn, een origineel exemplaar van zijn beroepschrift bij de griffie van het hof heeft ingediend, gezien de eerder vermelde gegevens, niet gelden als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Voor de kennelijk door de laatste klacht van het onderdeel voorgestane belangenafweging in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid in verband met overschrijding van de beroepstermijn is, gelet op de strekking van voorschriften inzake beroepstermijnen, geen plaats. Vgl. A. Knigge, Deformalisering, benadeling en partijperikelen, in: Rutgers-bundel, 2005, blz. 187 e.v., blz. 193/194.

11. Onderdeel 1.5 van het middel bouwt voort op de eerder voorgestelde onderdelen en moet het lot daarvan delen.

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature